Ik ben een god in ’t diepst van mijn gedachten. Nooit heeft deze uitspraak, die ik als kind las, mij losgelaten. De heer Kloos deed hem zo’n honderdveertien en een half jaar geleden. Gecombineerd met de opmerkingen van de Leidse lenzenslijper Spinoza, namelijk dat alleen God een oneindig aantal attributen bezit, kunnen we met een gerust hart de hele discussie over groene vierkantjes sluiten, en over gaan tot de orde van de dag. U, net als ik, bent een onpeilbaar diep vat vol verrassingen. Zo is maar weer gebleken.

Dat we daarmee en passant nieuw licht schijnen op de gedachten over aantrekkingskracht, mag verheugend genoemd worden. Mysterie is aantrekkelijk, hoorde ik iemand eens zeggen. Het is zeker waar. Doch echt bang om de laatste vleug mysterie, en daarmee Uw aantrekkelijkheid, te verliezen hoeft U nooit te zijn. Het vat is immers onpeilbaar diep.

Het valt me echter op dat er toch ook mensen zijn die uit een ander vaatje tappen. Enerzijds zijn er personen, U gelooft het misschien niet, die wel degelijk een eindig aantal verrassingen hebben. Vaak houden deze mensen het greintje mysterie dat ze nog bezitten krampachtig in stand, en verliezen juist door deze houding hun aantrekkelijkheid. Anderzijds zijn er mensen wier vat vol verrassingen eerder een beerput gelijkt. Weliswaar onpeilbaar diep, doch niet direkt wat we zoeken.

Waarom nu is mysterie aantrekkelijk? Het antwoord ligt voor de hand. De gaten in het beeld dat U van iemand heeft vult U vrijwel automatisch aan met datgene wat U graag zou willen zien. Neem nou mij. Of althans, de manier waarop U mij ziet. Dat een significant deel van mijn lezerspubliek hartstochtelijke fantasieën over mij heeft is geen nieuws. Maar waarop is dat gebaseerd? Ongetwijfeld op de gaten in het beeld.

Misschien schrikt U door dit besef. Laat mij U dan meteen geruststellen door te melden dat in dit specifieke voorbeeld de door U gedichte gaten de werkelijkheid wel degelijk benaderen.

  1. Roseliek zegt op 5 februari 2003:

    Dat ik u in eerdere reacties “aantrekkelijk” heb genoemd (Angst en beven) en dat ik geschreven heb dat het “beeld dat ik in mijn gedachten van u heb inmiddels gevormd is tot dat van een god” (Lente), komt puur voort uit wat ik via uw log over u te weten ben gekomen. Gaten in het beeld dat ik van u heb, zijn dan ook nog steeds gaten. Alle eer dus nog steeds aan u en niet aan mijn verbeeldingsvermogen.

    Wat ik mij afvraag is hoe de naar-wens-ingevulde gaten “de werkelijkheid wel degelijk benaderen”. Niet iedereen wilt immers hetzelfde zien en vult dus gaten op verschillende manieren in (als die al ingevuld worden).
    Nu weet ik dat de werkelijkheid voor iedereen anders kan lijken, maar ik mag hopen dat het beeld dat iemand van u als persoon heeft hieraan niet te zeer onderhevig is.

    Waarop baseert u overigens dat een deel van uw lezerspubliek “hartstochtelijke fantasieën” over u heeft? Of is dit wat “U graag zou willen zien”?

    Om ten slotte mijn visie te geven over de aantrekkelijkheid van mysterie…
    Ik vind mysterie aantrekkelijk omdat het iets onvoorspellends heeft, met als gevolg onverwachte situaties, nieuwe uitdagingen en veranderingen. Een persoon hoeft dus, om mysterieus te zijn, geen vaagheid om zich heen te bouwen. Aantrekkelijk vind ik een vorm van mysterie die voort komt uit een brede interesse en het openstaan voor veranderingen wat steeds voor verrassingen zorgt.

  2. mIKe zegt op 6 februari 2003:

    Roseliek, U voelt zich aangesproken door dit stukje, en dat verheugt mij ten zeerste. U gaat alle algemeenheid uit de weg, en projecteert het geschrevene op Uzelf, op dat wat U eerder schreef. U deinst er niet voor terug Uw bevindingen wereldkundig te maken, en dat is moedig, temeer daar Uzelf een mysterie bent.

    U ziet mij als een god met gaten. Nu kan ik U vertellen, ook een god is enige scherts niet vreemd, en de paradox die U naar boven tilt (eenieder vult de gaten anders), is doelbewust geponeerd. Anderzijds scoort U een punt met Uw opmerking over de fantasieën van mijn lezerspubliek. Ikzelf was hier alleszins van overtuigd, maar U deelt fijntjes mede dat dit slechts gaten zijn die *ik* gevuld heb. In het volle besef dat U gelijk heeft, wentel ik mij momenteel in een gevoel van deceptie.

    Ik dank U voor Uw visie op aantrekkelijkheid, en het feit dat U Uw definitie hiervan vooralsnog op dit weblog van toepassing vindt. Ofschoon ik dit log in beginsel voor mijzelf schrijf, is het altijd zeer aangenaam te horen dat een ander er ook plezier aan beleeft. Ik zeg dus wel dat ik voor mijzelf schrijf, maar ik doe het toch ook een heel klein beetje voor U.

  3. Roseliek zegt op 6 februari 2003:

    Een gevoel van deceptie heb ik u niet willen geven. Ik heb slechts proberen aan te geven dat de vorm van aantrekkingskracht, die u op uw lezerspubliek heeft, niet gebaseerd hoeft te zijn op ingevulde gaten.

    Dat u aangeeft ook een heel klein beetje voor mij te schrijven, vleit me.

  4. Mijnheer Lijstje zegt op 6 februari 2003:

    Vandaag gaat Mijnheer Lijstje jullie het een en ander vertellen over de zogenaamde gatendichter, ook wel holen-poeet genoemd. Vroeger, heel lang geleden, had je de holenmens. De holenmens was een jager/verzamelaar. De vrouwen zaten thuis kinderen op te voeden of zo, en de mannen gingen er elke dag op uit om te jagen en dingen te verzamelen, zoals stenen. Alle mannen… behalve eentje. Hij was ‘anders’, en had daarom de mooie taak opgelegd gekregen om, zodra de echte mannen er op uit waren getrokken, het hol af te sluiten met een hele zware sluitsteen, om de vrouwtjes te beschermen.

    Hij deed dit jaar in jaar uit, en geleidelijk aan begon hij er rijmpjes bij te maken, zodat de jagers hem gekscherend wel de ‘gatendichter’ noemden, want holenmensen hielden erg van woordgrapjes.

  5. mIKe zegt op 6 februari 2003:

    Echter, op een kwade dag zag de holen-poeet er geen gat meer in.
    “Ik vind er geen hol meer aan”, zo sprak hij. “Ik dicht de hele dag zowel gedichten als gaten, maar een woord van dank, ho maar.”

    En terwijl de echte mannen uit jagen waren, kroop de holen-poeet bij de vrouwtjes. Hij fluisterde gedichtjes in hun oor, over gaatjes dichten, en zo. Hij vond het maar wat spannend. De vrouwtjes waren echter totaal niet geïnteresseerd. Ze vonden hem een beetje zielig. En hij stonk ook nog. De vrouwtjes wachtten op iemand anders. De ridder op de witte dinosaurus. Mijnheer Oerlijstje. Die hen aan het lachen kon maken. Telkens weer.

Voeg een reactie toe

N.B. Het e-mailadres wordt nooit gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *