“Ik geloof niet in het goede, ik geloof in goedheid”, orakelt de heilige dwaas Ikonnikov-Morzj in het concentratiekamp. Sinds mijn bekering tot de Russische literatuur, dat wil zeggen, nu ik niet meer terugdeins voor boeken met een omvang van duizend pagina’s of meer, loop ik met enige regelmaat heilige dwazen tegen het lijf. Ze figureren in vrijwel alle grote werken, en balanceren op het slappe koord tussen wijsheid en waanzin, hoog boven de wereld van alledag.

Net als de meeste heilige dwazen krijgt Ikonnikov een kleine bijrol toebedeeld, maar wat hij zegt raakt de kern van Leven en Lot, het meesterwerk van Vasili Grossman, dat ik in een roes van koorts en huiver uitlas. De wereld van alledag vind je natuurlijk niet in een concentratiekamp, en Ikonnikov-Morzj is even dwaas als de fascist of bolsjewiek wijs is.

Een half boek na de genoemde uitspraak wordt ze uitgewerkt in een door Ikonnikov zelf geschreven verhandeling, die integraal in het verhaal is opgenomen, en die ik zo nu en dan nog eens zal herlezen, als eerbetoon aan deze heilige dwaas.

Wat is het goede? Goed voor wie? Goed van wie? Bestaat er een algemeen concept van het goede, toepasbaar op alle mensen, alle volkeren, alle levensomstandigheden? Of bestaat het goede voor mij in het kwade voor jou, het goede voor mijn volk in het kwade voor jouw volk?

Het algemeen goede bestaat niet, betoogt Ikonnikov. Iedere notie van het goede is een particuliere notie van het goede, geldig voor sekten, klassen, naties of staten, en doet zich slechts voor als universeel om de strijd te rechtvaardigen met alles wat daarbuiten valt, wat ‘het kwaad’ vormt.

Het idee van het goede zakt weg in het moeras van het leven, valt uiteen, verliest zijn algemene geldigheid, wordt ondergeschikt gemaakt aan de eisen van het moment en kan het leven niet vormen naar zijn prachtige maar onvruchtbare voorbeeld.

Maar wat dan? Is het leven zelf het kwaad? Nou nee, ondanks alles. Naast alle verschrikkingen die in naam van het goede ten uitvoer worden gebracht herkent Ikonnikov iets wat hij zinloze goedheid zou willen noemen, een goedheid zonder getuigen.

Ze is sterk zolang ze stom, onbewust en zinloos is, zolang ze in het levende duister van het menselijk hart blijft, zolang ze geen wapen en handelswaar wordt voor predikers, zolang haar ruwe goud niet tot heilig muntgeld wordt omgesmeed.

Deze goedheid maakt de mens tot mens, ze maakt dat een mens een mens helpt, zónder notie van het goede. Leven en Lot staat vol met verwijzingen naar dit idee, van een soldaat die, zonder dat hij het beseft, in een loopgraaf de hand van de vijand grijpt en steun vindt, tot een dame die de dood verkiest om een kind in zijn laatste momenten niet alleen te laten. Ikonnikov-Morzj gelooft heilig in deze goedheid.

Mijn geloof is gestaald in de hel. Het is uit het vuur van de verbrandingsovens gekomen, door het beton van de gaskamers gegaan. Ik heb gezien dat het niet de mens is, die machteloos is in de strijd met het kwaad, maar de kracht van het kwaad die machteloos is in de strijd met de mens. De onmacht van de zinloze goedheid is het geheim van haar onsterfelijkheid. Ze is onoverwinnelijk.

Niemand weet hoe hij zal handelen in tijd van oorlog, maar ik verzet me sterk tegen het idee dat juist dan het slechte in U of mij naar boven komt. Het zou natuurlijk kunnen, maar liever klamp ik mij vast aan dit geloof in zinloze goedheid. Een geloof dat zich niet leent voor empirisch onderzoek.

Zo geloof ik ook (nog steeds) in onbaatzuchtige vriendschap. Of in altruïsme, dat ik niet als verkapt egoïsme zie, omdat het dan geen altruïsme meer is. Ik wil erin geloven. Zelfs al scheldt mijn vriendin me weleens uit, zij het plagend, voor ‘humanist’.

Voeg een reactie toe

N.B. Het e-mailadres wordt nooit gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *