De coupé bin­nen­lo­pend vangt hij de blik van een meis­je om ‘m fluks weer terug te wer­pen. Hij zet zich te­gen­over haar, glim­lacht kort en voelt hoe de trein op gang komt. Zij is zich niet be­wust van haar rol, hij des te meer. De man pakt zijn te­le­foon, doet net alsof hij een num­mer kiest en houdt dan het toe­stel tegen zijn hoofd. Ver­vol­gens spreekt hij vrij­uit. Het meis­je luis­tert, of ze nu wil of niet.

De eer­ste keer dat hij het deed, een jaar of wat ge­le­den, was hij bloed­ner­veus. Het werd een kort ge­sprek. Na ver­teld te heb­ben dat hij bijna thuis was, aan nie­mand in het bij­zon­der, stak hij zijn te­le­foon weer weg en deed er het zwij­gen toe. Geen mens keek op of om. Al­lengs durf­de hij meer. Hij ex­pe­ri­men­teer­de met on­der­wer­pen, wis­sel­de van vir­tu­e­le ge­spreks­part­ner en ging soms uren door. Wat hij zei werd steeds per­soon­lij­ker, tot op het in­tie­me af. De man werd schaam­te­loos. Vreemd ge­noeg, zo merk­te hij, voel­den de men­sen rond­om hem zich on­ge­mak­ke­lijk – niet hij­zelf – als hij met tra­nen in de ogen sprak over dro­men en ver­lan­gens die hem ’s nachts rus­te­loos deden woe­len.

De man staat bui­ten de we­reld, dat weet hij zelf ook, en door zijn ge­sprek­ken raakt hij dat nog meer, benádrukt hij het. Hij spoort niet, maar zoekt toch aan­slui­ting. En dát ver­telt hij nu, aan dit meis­je te­gen­over hem. Hij trekt van leer tegen con­ven­tie, biecht op dat hij zich ner­gens thuis voelt, dat de on­wer­ke­lijk­heid van het be­staan, van het doen – het moe­ten doen – zoals ie­der­een doet, hem be­klemt, maar dat hij geen uit­weg ziet, geen be­vre­di­gen­de mo­ge­lijk­heid om aan die wurg­greep te ont­snap­pen. Want zoals hij nu leeft, in alle een­zaam­heid, dat is het dus ook niet. Hij zucht.

Het meis­je kijkt hem aan. Ze luis­tert wel, maar hij wordt niet ge­hoord.

  1. Wil zegt op 17 sep­tem­ber 2006:

    Déli­ci­eus!

  2. maar­ten zegt op 17 sep­tem­ber 2006:

    Op een mo­no­loog past geen ant­woord; of mis­schien in de vorm van een an­de­re mo­no­loog.

    Nadat de man is uit­ge­stapt pakt het meis­je haar mo­biel­tje. Ze klapt het ding open, en kiest in het adres­boek het num­mer van haar beste vrien­din. ‘Moet je nou toch horen wat voor enge vent hier net in de trein te­gen­over me zat. Zat maar te klet­sen, ter­wijl ik kon zien dat zijn te­le­foon uit stond (…) ‘.

  3. Sas zegt op 17 sep­tem­ber 2006:

    Dit vind ik wer­ke­lijk schit­te­rend! Heel erg goed!

  4. maxen­tia zegt op 20 sep­tem­ber 2006:

    Toch op­pas­sen dat die te­le­foon niet net dan rin­kelt.

  5. Leez zegt op 2 ok­to­ber 2006:

    Mooi stuk.
    Lek­ker stuk.
    Mooi stuk.

  6. pj zegt op 10 ok­to­ber 2006:

    kut­s­lecht geen ge­voel

  7. Wan­ho­pi­ge mo­no­loog-zoek­ster zegt op 23 sep­tem­ber 2007:

    Beste men­sen,

    Ik heb echt on­zet­tend hard een mo­no­loog van acht re­gels nodig. Drama is mijn al­ler­groot­ste hobby, en bin­nen­kort krijg ik de kans om me­zelf te laten zien en een rol te krij­gen. Maar mijn au­di­tie moet be­staan uit een mo­no­loog van maar 8 re­gels. En waar haal ik dat van­daan?Ik ben ont­zet­tend on­er­va­ren, dus ik stel alle tips die men heeft op prijs. Al­vast be­dankt!

Voeg een re­ac­tie toe

N.B. Het e-mail­adres wordt nooit ge­pu­bli­ceerd. Ver­eis­te vel­den zijn ge­mar­keerd met *