De zon scheen fel die dag. Het was drukkend in het aquarium, de kamer met ramen die niet open wilden. Voor je plezier zat je er niet, dit was het echte werk: er moest geschreven worden. Vier studenten tikten er hun laatste studiepunten bij elkaar. En dan had je Kruiper nog, de eenling, wiens klamme handen onwennig een toetsenbord bevochtigden. Als een vis op het droge voelde hij zich, achter deze computer, op de natuurkunde-faculteit.
Even had hij nog overwogen om zijn afstudeerscriptie met de hand te schrijven, uit een koppig soort trots. Zijn handschrift was fraai, uitzonderlijk fraai, dat was het probleem niet, maar zijn begeleider wilde er niets van weten, die was heel wat minder romantisch dan Kruiper. En zo was Kruiper gedwongen om dagelijks naar het aquarium te fietsen, de gemeenschappelijke ruimte van de vakgroep, waar een van de computers geduldig op hem wachtte. Zelf bezat hij er geen.
Het was in die hete zomer van vijfennegentig dat Kruiper zijn eerste mail ontving, een gebeurtenis die alles veranderde. Vanuit Utrecht kwam het epistel, een dag tevoren aangekondigd per telefoon, opdat hij hem niet zou missen. Het was een prachtverhaal, speciaal voor hem geschreven. Kruiper lachte bij lezen breeduit, er wel voor wakend geen geluid te maken, de andere visjes mochten eens denken. Als dit allemaal mogelijk was, dan waren die computers helemaal zo gek nog niet! Weg was het eerdere ongemak, opeens voelde hij zich thuis in het aquarium, omdat hij nu ook de zee kon ruiken. De guppy Kruiper werd gehaaid.
Het kostte hem een kleine week en tientallen pogingen om de mail te retourneren. Het Spartaanse besturingssysteem waar de vakgroep zich van bediende vereiste kennis van zaken die Kruiper niet had. Maar hij had gezien dat het kon, en rusten zou hij niet eer hij ook. Er kwamen meer mailtjes binnen, allen uit Utrecht, in toon gelijk Brusselmans, zoals twintigers schrijven. Ze kleurden zijn dagen, en deden hem zijn scriptie vergeten. Al wat hij terugschreef werd gewist voor verzending, tot het moment dat hij zijn editor niet meer met :q maar met :wq afsloot. Toen was Kruiper volwassen.
Hij versloeg de sfeer in het aquarium, schreef over de visjes en zijn hardnekkige idee dat ze stiekem over zijn schouder meelazen, terwijl ze inderdaad stiekem over zijn schouder meelazen. Op zijn beurt keek Kruiper door de ogen van onze trouwe verslaggever in Utrecht naar de meisjes op de letteren-faculteit. Deze onderstroom zoog hem mee, en werd allengs krachtiger. Kruiper schreef brieven, urenlang. De scriptie deed hij erbij.
Na zijn studie werd Kruiper beroepszwemmer. Wat hij ook deed, altijd was er water. Al snel kon hij zich niet meer voorstellen hoe hij moest leven zonder. Er groeiden kieuwen achter zijn oren. Hij wisselde geregeld van aquarium, maar nooit zonder uitzicht op zee. De ingenieur kreeg betaald voor zijn waterwerken, maar wist diep van binnen donders goed wat hem werkelijk dreef. Niet de techniek, hoeveel plezier hij daar inmiddels ook aan beleefde. Niet de techniek, maar dat andere.
De herinneringen die u hier met deze fraaie bewoordingen oproept zijn pure evil, doch dit geheel terzijde!
Even iets anders, zojuist was ik bij een lezing van Studium Generale en bij de koffieautomaat zag ik naast de gebruikelijke verwerpelijke types (there suffering will be legendary, even in hell) zowaar ook enkele niet onappetijtelijke pony girls. Worden mijn onheilige incantaties na al die jaren verhoord?
Giddy up & Ave Satanas!
Evil-J. :-)