Van alle mogelijke vormen die het uitwisselen van gedachten kan aannemen is een correspondentie in mijn ogen welhaast de schoonste. Geen ander medium dan de brief biedt zoveel ruimte voor bespiegeling van het zelf in het licht van de ander. De beslotenheid van het geschreven onderons baant als vanzelf de weg tot de serene sfeer van vertrouwelijkheid die in het sociale verkeer van alledag dikwijls zo ver te zoeken is. Daarnaast verschaft een met liefde geconstrueerd epistel niet zelden een esthetisch genoegen. In een goede brief druipt het schrijfgenot van de zinnen.

Mijn hoge dunk van een briefwisseling is voornamelijk op eigen ervaring gestoeld, hetgeen ook logisch is daar andermans correspondentie natuurlijk niet voor mij is bestemd. Ik neem althans aan dat een brief bij versturen door een envelop en niet door een fles omsloten wordt. Juist omdat de schrijver geen andere lezer dan de geadresseerde voor ogen heeft graaft hij dieper dan hij in een publiek plantsoen zou doen. Dit gegeven plaatst ons tevens voor een moreel dilemma: zijn wij gerechtigd om de brieven van een schrijver te lezen, zelfs al zijn ze beter dan zijn beste werk? De lijst van postuum uitgegeven brievenboeken is niet gering, maar men mag er bij publicatie niet zonder meer van uitgaan dat in het zwijgen van de auteur zijn toestemming besloten ligt. Ik ontken echter niet dat ik, zij het met enige gĂȘne, enorm geniet van dit soort bellettrie.

Eerder dan een verhaal of een roman is een brief een tijdsdocument. Mijn eigen verzameling beschouwend realiseer ik me dat dit het dagboek is dat ik dacht niet meer te schrijven. Mijn toon is constant, het zijn de denkbeelden die wisselen, soms onder invloed van mijn pennenvrienden, dan weer de tijd. Illustratief, zowel voor de confronterende diepgang als mijn veranderend gemoed, is mijn respons op de volgende kwestie, die ik ooit, inmiddels twee jaar geleden, voorgelegd kreeg.

“De vraag die bij mij opkomt is of U weleens de ervaring hebt gehad langdurig de grond onder Uw voeten weggeslagen te weten. Is er ooit in Uw leven een moment gekomen waarop U Uw trots zodanig opzij moest zetten dat men kan spreken van met de billen bloot gaan?”

Ik zou zeggen, probeert U die vraag eens voor Uzelf te beantwoorden. Zie het als een oefening in waarachtigheid. Ik weet dat ik er destijds moeite mee had, ofschoon mijn billen gezien mogen worden. De venijnigheid van de kwestie ligt mijns inziens in het feit dat een ontkenning een bepaalde lafhartigheid impliceert: als U nooit op een dergelijke manier in botsing met het leven bent geweest, dan waait U blijkbaar met alle winden mee.

Twee jaar geleden verweerde ik me met de constatering dat je het iemand niet kwalijk kunt nemen als hij nooit werkelijk door onheil is getroffen. Tussen toen en nu is er echter bijzonder veel gebeurd, en op dit moment zou ik bovenstaande vraag met een volmondig ja durven beantwoorden. Niet dat ik mijn noodlot tegemoet ben getreden, of dat de rampspoed mij vond, neen, veeleer liet ik mijn broek daadwerkelijk zakken, en koos ik – wat men er ook van vond – mijn eigen weg. Een verhaal dat in detail is uitgeschreven in zo’n slordige tweehonderd brieven.

  1. Actiereactie zegt op 20 september 2007:

    Ik begrijp dat U wat oponthoud ondervindt bij het plaatsen van het eerste deel van de tweehonderd. Geeft niet hoor, ik ben geduldig en eerlijk geschreven vind ik het zelf ook wel een prettig idee dat U eerst Uw broek weer even optrekt.

  2. Actiereactie zegt op 3 oktober 2007:

    Nu vooruit, doet U het dan nakend…

  3. AnamCara zegt op 12 oktober 2007:

    Ik wil mij graag aansluiten bij mijn voorganger. Zullen we zeggen: “zeer binnenkort?”

  4. Oscar zegt op 15 oktober 2007:

    Mijn Waarde, met alle respect maar volgens mij verrekt u het gewoon een beetje.

  5. Sas zegt op 16 oktober 2007:

    @Oscar: hoe ging dat spreekwoord over die pot en die ketel en die eenzijdig evaluatieve uitspraak ook alweer..?

Voeg een reactie toe

N.B. Het e-mailadres wordt nooit gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *