Bertrand Russell was een veelschrijver, en dat is zeg maar gerust een understatement: 100 boeken, 3000 artikelen, 40.000 brieven en of U peultjes lust. Deelt men zijn productie in woorden door het aantal dagen van zijn volwassen leven dan komt men op het fabelachtige getal van 2000. Iedere dag! Waar hij daarnaast de tijd vandaan haalde om ook nog eens een eindeloze rij vrouwen te bevredigen is mij een raadsel. Ze vielen althans bij bosjes voor hem. Het één zal ongetwijfeld in verband staan met het ander, vandaar dat ik ook zelf meen de pen wat meer ter hand te moeten nemen.

In zijn Geschiedenis van de westerse filosofie wijdt Russell een klein hoofdstukje aan William James. Gezien de bovenstaande berekening zal hij daar één, hooguit twee dagen over gedaan hebben. Hoe dan ook, dit kapittel was voor mij reden om Russell er nog eens op na te slaan, want voor William James heb ik een zwak. Ik heb het hier over “de onverbeterlijke humorist die over psychologie schrijft, en niet zijn broer Henry, de psycholoog die romans schrijft”, zoals de Britse criticus Percy Lubbock placht te zeggen. Henry ken ik niet zo goed.

Veel van het werk van James bestaat uit prettig leesbare essays, of uit lezingen die verwerkt zijn tot essays. Wat mij enorm boeit aan deze man is zijn innerlijk conflict: noch aan wetenschap noch aan religie kon hij zich volledig conformeren. “Damn the Absolute”, was zijn devies, soms tegen beter weten in. Befaamd is The will to belief, waarin hij pleit voor de andersdenkende: als iemand baat heeft bij zijn geloof in God of wat dan ook, dan moet hij daar vooral aan toegeven. Sterker nog, als hij er gelukkig van wordt, dan is dit geloof waar. Een heel praktische opvatting, de vader van het pragmatisme waardig. Mij charmeerde het.

Bertrand Russell dacht daar anders over. Dit is menslievendheid, maar géén filosofie, vond hij. In de eerste plaats is het natuurlijk lastig hard te maken of iemand baat heeft bij geloof. Daarnaast maakt James, volgens hem, een cruciale denkfout: hij verdedigt het geloof in God, niet God. Voor de gelovige is dit geloof geen issue, God bestaat voor hem. William James toont zich dus een apologeet op een manier die de gelovige wezensvreemd is. En precies dat is de tragiek van onze onverbeterlijke humorist: als ongelovige bezag hij de wereld door een religieuze bril. En hij kon niet anders.

Men zou dit sentiment typisch Jamesiaans kunnen noemen, maar het is van alle tijden en het heeft wel meer mensen bevangen, uiteenlopend van Ludwig Wittgenstein, die zijns ondanks ongelovig was, tot Frans Kellendonk, die ‘oprecht veinsde’. En ja, ook ik heb een klap van de Kamper molen gehad, mocht U zich nog afvragen waar dit stukje nou eigenlijk naartoe gaat. De afgelopen weken ben ik nogal bezig geweest met dit thema, en hoe ik het ook wend of keer, gelovig in de religieuze zin van het woord ben ik niet. Tot mijn spijt, had ik bijna willen zeggen.

Waar komt toch dat sentiment vandaan?

Ik vind dat een belangrijke vraag, en ik zoek nog steeds naar antwoorden. Ben ik bang voor een wereld zonder God? Als dat zo is, dan zou iets of alles wat voor mij van waarde is samen met Hem verdwijnen. Maar de liefde, om eens wat te noemen, verdwijnt niet! Bertrand Russell kan ervan meepraten: geen Christen, wel womanizer. Kathedralen dan? Ik heb wel eens gezegd dat ik ze nodig heb, ze staan symbool voor het verhaal en de sublieme ervaring. Maar is het niet juist het mysterie van het bestaan, dat zowel verhaal als ervaring voedt? Dat mysterie verdwijnt niet.

Misschien zit het zo. Voor mij manifesteert ‘de gelovige’ zich nogal tastbaar. Hij is namelijk mijn beste vriend. Ik ben niet bang voor een wereld zonder God, maar wel voor het verdwijnen van die vriendschap.

  1. Angela zegt op 14 februari 2009:

    U weet! Zonder geld, geen vrienden!

  2. Mai zegt op 15 februari 2009:

    @ de laatste zin van het stukje: waarom dan precies?

  3. jwl zegt op 16 februari 2009:

    Ik vind mijzelf niet gelovig en allerminst godsdienstig. Desalniettemin heb ik religieuze gevoelens, het zou onverstandig zijn dat te ontkennen. Wellicht hebben mensen het nodig, voor hun zelfbehoud. Een volstrekt onttoverde wereld waaruit alle magie is verdwenen, wel, het zou het einde van de mens zijn. Er zou geen liefde mogelijk zijn en de voortplanting zou stokken.

Voeg een reactie toe

N.B. Het e-mailadres wordt nooit gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *