“Bent U, eh …?”
“Als boter, Mijn­heer.”

Kijk, als bo­ven­staan­de, wei­nig om het lijf heb­ben­de dia­loog door twee ge­lijk­ge­stem­den ge­voerd wordt, dan zal deze on­ge­twij­feld een vloei­end ver­volg heb­ben.

Mo­ge­lijk zit­ten beide spre­kers ech­ter niet op één lijn, en rest een pijn­lij­ke stil­te. Daar­naast valt er niet zel­den he­le­maal geen stil­te, maar con­ver­seert men er lus­tig op los, ieder zijns weegs, niet ho­rend doch slechts spre­kend.

Zie­hier de tra­giek der com­mu­ni­ca­tie. Men hoort vaak niet, of men hoort an­ders. Tot frus­tra­tie van de spre­ker, c.q. de­ge­ne die ge­hoord wil wor­den. Die ech­ter ook wel eens een keer de hand in eigen boe­zem mag ste­ken. Die zich ook wel eens mag af­vra­gen of het leven als een­ling niet aan hem­zelf te wij­ten is. Die zich niet al­tijd in hoog­dra­ven­de re­de­ne­rin­gen dient te ver­lie­zen. Die de pla­ti­tu­de ten on­rech­te mijdt.

Ten­zij hij niet zo­no­dig ge­hoord hoeft te wor­den, wel­licht wars is van con­ces­sies. En zijn leven leeft als een film met hem­zelf in de hoofd­rol. Met prach­ti­ge dia­lo­gen. Prach­ti­ge beel­den.

Maar geen Oscar, omdat nie­mand kijkt. Laat staan luis­tert.

  1. Wil­lem zegt op 29 no­vem­ber 2002:

    Men­sen die spre­ken, horen al­leen zich­zelf, heb ik ge­merkt.

  2. Drs. J. zegt op 29 no­vem­ber 2002:

    Hoe­wel ik niet spreek hoor ik toch me­zelf. Voort­du­rend zelfs. Be­doelt men dat met: spre­ken is zil­ver, zwij­gen is goud?

  3. Puck zegt op 1 de­cem­ber 2002:

    > Men­sen die spre­ken, horen al­leen zich­zelf, heb ik ge­merkt.

    Een goede spre­ker is in voort­du­rend con­tact met zijn ge­spreks­part­ner. Goed spre­ken is een kunst, een dans waar­van de eigen pas­sen al­tijd af­han­ke­lijk zijn van die van de ander. Spre­ken kan als mas­se­ren zijn, een zacht aan­ra­ken, voe­len. Voe­len waar aan­ge­raakt moet wor­den, en voe­len wat het ge­volg van de aan­ra­king is. Het is als di­ri­ge­ren, waar­bij in de lucht de nu­an­ces van klank en ritme wor­den ge­voeld, be­werkt, ge­leid. Waar­bij di­ri­gent en spe­lers af­wis­se­lend en ge­lijk­tij­dig de hoofd­rol spe­len; de spre­ker slechts kan spre­ken door te luis­te­ren. Spre­ken is, zo u wilt, als vis­sen; de lijn wordt uit­ge­gooid, het ef­fect in de hen­gel waar­ge­no­men, in de gaten ge­hou­den, voor­zich­tig te­rug­ge­haald. Een goede spre­ker luis­tert of hij ge­hoord wordt, luis­tert naar wat de hoor­der wil horen en wat die hoor­der zelf wil zeg­gen. En al spre­kend kan hij de hoor­der uit­lok­ken tot zelf spre­ken.
    Goed spre­ken, goede com­mu­ni­ca­tie, ver­eist ten alle tij­den lief­de. Ook als die lief­de een haten is.

  4. Ac­tie­re­ac­tie zegt op 1 de­cem­ber 2002:

    Ik lul me de oren van de kop af maar u be­grijpt dat op het mo­ment dat zij spreekt ik wel moet luis­te­ren.

  5. Wil­lem zegt op 2 de­cem­ber 2002:

    .

  6. volg­spot zegt op 24 de­cem­ber 2002:

    Gis­ter­avond in de bar naast de bios­coop:
    ‘Ik wil ook graag een bakje noot­jes. Die met eh…’ (ik zwaai een klein rond­je met de rech­ter­hand)
    ‘Eli­te­ha­ver?’
    ‘Ja, die.’

    Hoe kan ze nou weten welke ik be­doel? Er ston­den vier pot­ten met noot­jes, al­le­maal ge­schikt voor deze om­schrij­ving:
    Een­tje met eh… ja­pan­se smaak.
    Een­tje met eh… zo’n In­do­ne­sisch heet korst­je.
    Een­tje met eh… knof­look­smaak.
    Maar zij wist het met­een: eli­te­ha­ver.

Voeg een re­ac­tie toe

N.B. Het e-mail­adres wordt nooit ge­pu­bli­ceerd. Ver­eis­te vel­den zijn ge­mar­keerd met *