De man die niet wist dat hij was wie hij was kwam op de proppen met een experiment. Hij wilde toch weten hoe het nou zat met die mogelijke discrepantie tussen virtualiteit en werkelijkheid, tussen woord en beeld. Twee dingen had hij daarvoor nodig. Allereerst een tastbaar beeld van zichzelf, en daarnaast een willig proefpersoon.
Mijn paspoort, zo bedacht hij zich, bevat een foto. De mens die daar wordt weergegeven moet ik dus wel zijn. Ziedaar het beeld. Wanneer ik nu nog iemand vind die mij slechts woordelijk kent staat niets het experiment meer in de weg.
Het toeval speelde hem een neutrale observator in handen.
Het idee was als volgt. Op het moment dat de proefpersoon de foto zou zien zou er sprake zijn van een onomkeerbare faseovergang. Zij, want het was een zij, zou van toestand A in toestand B geraken: van de al dan niet gelukkige gesteldheid waarin iemand zich bevindt die hem nog nooit heeft gezien naar die van iemand die dat verdeelde genoegen – hem zien – wél heeft mogen smaken.
Hij was erg benieuwd of deze faseovergang van invloed zou zijn op haar ervaring van zijn virtuele identiteit, die haar overigens welbekend was. Als zijn werkelijke ik helemaal niets van doen heeft met de imaginaire variant, dan zou dat natuurlijk niet het geval mogen zijn. Toch kon hij zich dat nauwelijks voorstellen, juist omdat hij zichzelf zo gemakkelijk kon identificeren met zijn virtuele voorkomen.
Was hij, echt of niet, voor haar in toestand B hetzelfde als in A?
En passant schoot hij nog wat losse flodders. Eigenlijk is ‘iemand leren kennen’ een opeenvolging van dit soort faseovergangen, dacht hij. Zo zijn er ook andere gebeurtenissen te bedenken die iemand in weer een volgende toestand brengen. De hand schudden, om maar wat te noemen. Voor alles is er een eerste keer.
Na een aantal van die faseovergangen, voor de een wat meer dan de ander, wordt er gezegd dat je iemand ‘kent’. In werkelijkheid is dat natuurlijk helemaal niet waar. Er komt namelijk geen einde aan eerste keren. Er is immers ook een toestand C, en een toestand D. En het houdt niet op bij Z. Daarnaast staat de volgorde niet vast: iedereen die je kent ken je anders.
Maar goed, nu had hij dus een heel concreet voorbeeld van zo’n moment. Al zijn hoop was gevestigd op de proefpersoon, de neutrale partij, want alleen zij was in staat om hem een beschrijving te geven van toestand A en toestand B.
Na enig aarzelen drukte hij op de send-knop. Een mailtje met een bijlage van 29 kilobyte vocht zich een weg door het internet, om vervolgens in een verre mailbox te belanden. Het gevolg van het zien van de foto was voor de proefpersoon even verrassend als haar reactie voor hem.
Ik heb helemaal geen mail!
…
Oh wacht.. nu ja.
Ach weet U, ondanks het feit dat U niet rookt heb ik zo’n twee weken terug toch met U in een rookruimte ergens in dit door God verlaten Noorden een sigaret gerookt tijdens een niet onprettig gesprek.
Wellicht drink ik morgen met U, in een heel andere hoedanigheid, een kop koffie, kan allemaal, vormloos maar vast als U bent en dat is ook wel zo prettig.
:-) Tot morgen, mijn waarde!
Volgens Baconiaanse principes moet dit experiment herhaalbaar zijn.