“Als je er niet over ver­telt, dan is het niet ge­beurd, zo lijkt het wel”, dacht Krui­per, ter­wijl hij voor de deur van de loods stond met een sleu­tel in zijn hand. Zijn vaste over­tui­ging dat ieder ver­haal slechts sub­jec­tie­ve in­ter­pre­ta­tie in plaats van ob­jec­tie­ve re­pre­sen­ta­tie is had hem er nooit echt toe aan­ge­spoord om eens ver­slag te doen van zijn we­der­waar­dig­he­den: hij zou de plank al­tijd mis­slaan. Nu ech­ter draai­de hij het om. Zon­der ver­haal is er dom­weg geen ‘wer­ke­lijk­heid’ – in ge­dach­ten zette hij dit woord tus­sen aan­ha­lings­te­kens -, en dus kon hij haar nim­mer te kort doen.

Krui­per stak de sleu­tel in het slot, open­de de sta­len deur en be­trad de enor­me hal, een schoe­nen­doos van acht meter hoog. Het ge­luid van zijn voet­stap­pen op de be­ton­vloer weer­kaats­te in deze ver­der lege ruim­te, tot­dat hij stil­hield voor een zware schuif­deur, die hij met enige kracht opzij duwde. Van hier­uit kwam hij in een ander, lager ge­deel­te van de Fa­briek, dat meer een par­keer­ga­ra­ge ge­leek, maar ook daar bleef hij niet lang. Via een zij­deur liep hij een gang door en ging hij de trap op naar boven.

Een­maal in de kan­ti­ne gooi­de hij zijn jas over een stoel. Hij keek naar bui­ten. Het was don­ker en stil. Be­hal­ve hij was er ver­moe­de­lijk nie­mand op het hele in­du­strie­ter­rein. Hoe­wel al­leen voel­de Krui­per zich gek ge­noeg niet een­zaam. Op de een of an­de­re ma­nier was hij hier, let­ter­lijk bui­ten de maat­schap­pij, thuis. Maar mis­schien was het ook wel de tij­de­lijk­heid van de si­tu­a­tie die haar draag­lijk maak­te, of­schoon hij dat on­mo­ge­lijk met ze­ker­heid kon zeg­gen. Je kunt je nooit wer­ke­lijk een voor­stel­ling maken van om­stan­dig­he­den die niet de jouwe zijn, zover was hij in­mid­dels wel.

Hij draai­de zich weer om en liep van­uit de kan­ti­ne annex keu­ken naar een ver­ga­der­zaal­tje waar hij zijn bed had neer­ge­zet. Daar open­de hij de ramen, zodat het straks fris zou zijn als hij onder de de­kens kroop. Dat vond hij pret­tig.

Via een weid­se kan­toor­tuin begaf hij zich ver­vol­gens naar de kamer die ooit de di­rec­teur had toe­be­hoord. Hier was Krui­per het liefst. Hij had er zijn boe­ken uit­ge­stald, en naast een bu­reau waar­ach­ter hij af en toe schreef stond er een ge­mak­ke­lij­ke zetel waar­in het fijn lezen was. Zijn mu­ziek was er ook. En kaars­jes. Het was er be­paald sfeer­vol. Hij schonk zich een glas in, ging zit­ten, klap­te zijn lap­top open en begon te schrij­ven, over zich­zelf in de derde per­soon.

  1. Ac­tie­re­ac­tie zegt op 4 fe­bru­a­ri 2007:

    Die derde per­soon is een beet­je de di­rec­teurs­ka­mer vindt U ook niet?

  2. mIKe zegt op 4 fe­bru­a­ri 2007:

    U heeft iets met het laat­ste woord, mijn waar­de :-)

  3. maar­ten zegt op 5 fe­bru­a­ri 2007:

    An­ti­kraak, al­tijd sfeer­vol.

  4. Wil zegt op 6 fe­bru­a­ri 2007:

    Hoe rus­tig moet het niet zijn voor waar­de Krui­per.

Voeg een re­ac­tie toe

N.B. Het e-mail­adres wordt nooit ge­pu­bli­ceerd. Ver­eis­te vel­den zijn ge­mar­keerd met *