Ik ben ten dode opgeschreven.
Dat U daarin niet van mij verschilt maakt het allemaal niet minder dramatisch. Eenmaal geboren wacht onherroepelijk de dood. Ik moet de eerste nog tegenkomen die op die regel uitzondert. In mijn ogen voedt dit besef van vergankelijkheid de zucht naar eeuwigheid, al is ze maar plaatsvervangend: ook al ga ik dood, er moet toch iets zijn dat dat niet doet, iets dat er altijd is geweest en altijd zal zijn, het Absolute zogezegd.
De wereld is toch wel méér dan een zichzelf vernietigende afgrond?
Ofschoon ik dit Absolute nauwelijks anders kan verwoorden dan dat ik nu doe, weet ik vrij zeker dat U voelt waarover ik het heb. Taal houdt nauw verband met de wereld om ons heen, die zich in alle bedrieglijkheid en eindigheid aan ons openbaart, en ik vind het daarom niet gek dat we het Absolute slechts intuïtief kunnen ervaren, dat we er weinig concreets over kunnen zeggen. Het feit dat U en ik, twee eilandjes, dit gevoel delen – toch? – maakt het Absolute bijna écht.
Waar de directe aanpak tekortschiet – ‘het onbenoembare’ laat zich zelfs niet als zodanig betitelen, alleen al omdat zij daarmee benoemd zou worden -, biedt de indirecte nog enig soelaas. Een tekst of gedicht kan van een Schoonheid doordrenkt zijn die het Absolute welhaast tastbaar maakt. Max Bruchs Kol Nidrei eveneens.
Het lijkt wat flauw om een woord als Schoonheid van een hoofdletter te voorzien, maar ook hier veronderstel ik Uw begrip. Hoewel Schoonheid zich niet nader laat duiden, heeft het leven zonder haar geen kleur. En ik wéét gewoon dat U, net als ik, met zwart-wit geen genoegen neemt.
Van hetzelfde kaliber als Schoonheid zijn Goed en Kwaad. Alvorens U nu meteen in de pen klimt en stelt dat de wereld in essentie moreel indifferent is, laat mij U zeggen: dat weet ik. Waar ik op doel is een zeker gevoel van rechtvaardigheid dat het wetboek ontstijgt. Als U van Uzelf niet voelt wat Goed is, dan denk ik dat U ook het Schone niet ziet.
Omdat Goed en Kwaad zich zomin als Schoonheid eenvoudig concreet laten maken vind ik een term als ‘moreel esperanto’ op z’n zachtst gezegd nogal ambitieus. De heer Cliteur, die ooit met genoemde uitdrukking op de proppen kwam, zou ik willen vragen hoe de vertaling van Goed dan wel niet luidt. Me dunkt dat ook hij moet zwijgen waarover hij niet spreken kan.
Natuurlijk is het niet Goed als U mij doodt. Maar sterven doe ik toch.
Ook gevoelens zijn gedoemd te sterven. Het moment waarop we trachten ze te benoemen, wordt hun dood.
“er moet toch iets zijn dat dat niet doet, iets dat er altijd is geweest en altijd zal zijn, het Absolute zogezegd.”
Hoezo ‘moet’? Niet alles sterft, het moet toch eerst geleefd hebben voordat het sterft?
@AnamCara: Inderdaad. Tenzij dat benoemen bijvoorbeeld op een poëtische of muzikale wijze wordt gedaan. Gedichten of composities zijn gevoelsdragers waarin de maker zijn zielenpijn of -vreugd kwijt kan. Dat ze misschien niet precies zijn gevoel (kunnen) weergeven betekent niet dat ze leeg zijn. Men zou kunnen spreken van een soort ‘gevoelsreïncarnatie’, hetgeen de benoemingsdoem al een stuk minder absoluut maakt.
@jwl: Ah, U bent zwart(-wit)kijker! Er ‘moet’ natuurlijk niks, maar de leegte die ik persoonlijk ervaar als ik me inbeeld dat het leven niets anders is dan geboren worden om dood te gaan vind ik onverteerbaar. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat U of een ander daar wél genoegen mee neemt. Ik bedoel, waarom doet U ook maar enige moeite voor wat dan ook? Toch zeker niet ‘omdat iedereen dat doet’?
Ik meende in Uw eerste paragraaf eigenlijk te lezen dat (het besef van) ‘de leegte’ net was wat de zucht naar eeuwigheid voedt.
Als U het mij vraagt, vind ik het besef dat het leven niets anders is dan geboren worden om dood te gaan dermate onverteerbaar (om uw woorden te gebruiken) dat ik net op zoek ga naar Schoonheid, naar Waarheid, naar het Goede (als het goed is). Waardoor het leven niet minder absurd wordt, maar wel veel minder zinloos…
Daar is niet absoluut iets absoluuts voor nodig, al blijven, U merkt het, wat mij betreft hoofdletters wel geoorloofd.
@bjorn: In beginsel heb ik de vergankelijkheid tegenover de eeuwigheid willen zetten. Het feit dat wij doodgaan relativeert namelijk alles, en ik denk dat het daarom een menselijk streven is om te zoeken naar iets wat niet te relativeren valt (‘het Absolute’). Ik ben daarbij wel zo voorzichtig geweest om het Absolute ‘bijna echt’ te noemen (alleen al omdat taal nauwelijks toereikend is voor dit soort materie).
Dat U de absoluutheid van het Schone of het Goede in twijfel trekt is niet gek, en ik geef ook toe dat de sprong van het Absolute naar Schoonheid een betwistbare is. Wellicht zijn begrippen als Schoonheid of het Goede eerder quasi-absoluut: ze ‘sterven’ pas als de mensheid (als geheel) verdwijnt, in tegenstelling tot het Absolute dat ook dán blijft bestaan.
Praktisch gezien is quasi-absoluut voor een individueel mensje echter toch nog behoorlijk absoluut. Misschien biedt het troost genoeg.