Er komt een tijd, zo er­gens tus­sen quar­ter- en mid­li­fe, dat je het al­le­maal wel best vindt. Niet dat je he­le­maal niks doet, verre van dat. Je ziet al­leen de nood­zaak niet meer om alles ook nog eens vast te leg­gen. En wan­neer je niet aan vast­leg­gen doet, lijkt het ach­ter­af ge­zien net alsof er niets ge­beurd is. Er zijn meer re­de­nen te be­den­ken dat ik dit jaar aan een wel heel scha­mel ge­mid­del­de van nog geen één stuk­je per maand kom. Hoe dan ook, ik ben van zins om dat ‘nog geen’ weg te wer­ken en er als­nog ten min­ste één van te maken! Een mens moet nooit te be­schei­den zijn in zijn doel­stel­lin­gen. Bo­ven­dien ben ik juist op­ge­frist van een va­kan­tie.

“Laat ik Ludi eens op­zoe­ken,” dacht ik, toen ik twee weken terug in de Bei­er­se Alpen bi­vak­keer­de, “ik ben er nu toch.” Zo ge­dacht, zo ge­daan. Dus ik klop­pen op de mas­sie­ve voor­deu­ren van Slot Lin­der­hof, zo­mer­ver­blijf van ko­ning Lud­wig II van Bei­e­ren. Nie­mand thuis. “Da’s kras”, mom­pel ik en ga ach­ter­om, al­waar ik mij door een klein raam­pje het pa­leis in wurm. Ik hoor niets dan mijn eigen stap­pen op het par­ket als ik van kamer naar kamer loop. Een mar­me­ren Louis XIV ziet mij gaan maar geeft geen kik.

Wat ik toen niet wist, maar nu wel, is dat Lud­wig II in­mid­dels al­weer 125 jaar ge­le­den het tij­de­lij­ke met het eeu­wi­ge ver­wis­sel­de. Mijn mid­li­fe cri­sis zal naar ik hoop in de scha­duw van de zijne staan, want ouder dan 41 werd hij niet. Ludi was men­sen­schuw, en in Slot Lin­der­hof heeft hij nooit ie­mand ont­van­gen. Hij sliep over­dag en leef­de ’s nachts, in zijn zelf ge­scha­pen sprook­jes­we­reld.

Ik buk voor kroon­luch­ters van glas, ivoor en Meis­sner por­ce­lein, loop door de slaap­ka­mer, met daar­in een bed zo groot dat je er met wel zes prin­ses­sen te­ge­lijk in zou kun­nen sla­pen, en be­land uit­ein­de­lijk in de Spie­gel­ka­mer, waar ik net als mijn adem stok. Het is hier waar Lud­wig II in de klei­ne uur­tjes mij­mer­de, al­leen, in het licht van de on­ein­di­ge re­flec­tie van een flak­ke­ren­de kaars. “Wat een ver­kwis­ting”, schiet er door mij heen, als ik de puis­san­te rijk­dom op me laat in­wer­ken. “Kan één enkel men­sen­le­ven zo­veel waard zijn?”

Daar in de Alpen was ik com­pleet ver­sto­ken van in­ter­net, en die week kreeg ik dan ook niets mee van het drama dat zich een klei­ne 2000 ki­lo­me­ter ten noor­den van mij vol­trok. Hoe­veel een men­sen­le­ven nou pre­cies waard is weet ik nog steeds niet, maar het kan na­tuur­lijk nooit ge­of­ferd wor­den voor een idee. Al­leen al omdat zo’n idee wel­eens on­juist zou kun­nen zijn. Toen ik bij thuis­komst de kran­ten las stem­de de ge­dach­te dat de jon­ge­ren die op Utøya het leven lie­ten nau­we­lijks de kans heb­ben gehad om über­haupt iets van hun denk­we­reld vast te leg­gen, zo jong als ze waren, mij diep treu­rig.

Op het eind van zijn leven werd ko­ning Lud­wig II van Bei­e­ren door de re­ge­ring on­be­kwaam ver­klaard en af­ge­zet. De of­fi­ciële reden was dat men ge­zien zijn ge­drag dacht dat hij krank­zin­nig ge­wor­den was, maar goed, wat kun je ook met een ko­ning die niets van leger en oor­log moest heb­ben? Die zijn ideeën slechts in de Spie­gel­ka­mer voor zijn eigen gees­tes­oog wilde ont­vou­wen?

Hoe an­ders dan Lud­wigs le­thar­gie is de daad­kracht van onze eigen Wil­ders! God schiep de we­reld, maar hij een kli­maat. Ver­der le­zend in het sta­pel­tje kran­ten dat ik na mijn va­kan­tie op de deur­mat trof bleek Wil­ders op­eens zijn steen­tje aan de slach­ting op Utøya te heb­ben bij­ge­dra­gen, door het schep­pen van een kli­maat van haat. Ta­me­lijk on­zin­nig, als U het mij vraagt. Wil­ders heeft iets veel mon­ster­lij­kers ge­scha­pen, na­me­lijk een kli­maat waar­in ideeën niet meer wor­den on­der­zocht.

Soms heb ik het ge­voel dat ik de we­reld steeds min­der be­grijp. Een wel­den­kend mens on­der­bouwt wat hij zegt, luis­tert naar te­gen­ar­gu­men­ten en her­ziet zo­no­dig zijn ideeën. Wil­ders doet niets van dat al. Het ligt er al­le­maal zo dik bo­ven­op, en toch wordt ie­mand als hij niet door de re­ge­ring on­be­kwaam ver­klaard. Arme Ludi.

  1. Bias zegt op 11 au­gus­tus 2011:

    “Wil­ders heeft iets veel mon­ster­lij­kers ge­scha­pen, na­me­lijk een kli­maat waar­in ideeën niet meer wor­den on­der­zocht.”

    Is dat zo?
    Of heeft Wil­ders (slechts) de men­sen die so­wie­so al geen ideeën ver­der on­der­zoch­ten ge­sterkt in hun idee dat dit ook niet hoeft?

    Toch knap dat Mi­chael Ludi in een der­ge­lij­ke om­ge­ving in staat was om te fan­ta­se­ren. Zo­veel bling moet het ver­stand toch doen ver­stom­men.
    Ver­drin­ken met je psy­chi­a­ter vind ik per­soon­lijk dan wel weer van een bijna niet te eve­na­ren schoon­heid.

    Uw voor­ne­men is in ieder geval een wel­ko­me!

  2. Bias zegt op 11 au­gus­tus 2011:

    Erg jam­mer dat uw com­ment­ding nog al­tijd geen html slikt, de be­doel­de streep door Mi­chael moet u zich dan maar even vi­su­a­li­se­ren.

  3. mike zegt op 12 au­gus­tus 2011:

    Heb er even een li­ne­aal­tje bij­ge­haald en het door U be­doel­de streep­je gezet. U is een kun­dig lezer :-)

    Tja, wie was er eer­der, Wil­ders of zijn kie­zers? Een in­te­res­san­te kip-ei kwes­tie. Maar ik denk dat U wel een punt heeft: we kun­nen niet alles op het conto van één man schrij­ven. De oor­zaak van deze kli­maat­cri­sis ligt on­ge­twij­feld bre­der.

    Edoch, waar ik me per­soon­lijk ma­te­loos aan blijf er­ge­ren is Wil­ders’ wel­les-nie­tes po­li­tiek. Ie­de­re goed on­der­bouw­de kri­tiek op zijn woor­den wordt weg­ge­schreeuwd. Deze man kan vre­se­lijk hard ‘WEL­LES’ roe­pen. Erg knap, hoor, maar ik kan niet ge­lo­ven dat je daar een land mee helpt. En het blijkt be­smet­te­lijk: ook de re­ge­ring neemt met ferme taal be­slui­ten, al weten ze soms van toe­ten noch bla­zen.

  4. stoet­has­pel zegt op 21 au­gus­tus 2011:

    Zo wei­nig schrij­ven, dan weer eens de pen ter hand nemen en vol­zin­nen creëren die aan een door mij ge­lief­de schrij­ver doen den­ken (W.G.’s “Kos­mos”); U had slech­ter kun­nen pres­te­ren, heer M.!

Voeg een re­ac­tie toe

N.B. Het e-mail­adres wordt nooit ge­pu­bli­ceerd. Ver­eis­te vel­den zijn ge­mar­keerd met *