Penibel, zo zou men de situatie waarin ik mij bevind het best kunnen noemen. Ziet U, om een stukje dat begint met de voorgaande zin tot een goed einde te brengen, terwijl er eigenlijk geen vuiltje aan de lucht is, is lastig. Vandaar.
U lacht om deze absurditeit? Mij dunkt dat het nog erger kan.
Zo zou U bijvoorbeeld kunnen zeggen: “Schrijf zo’n eerste zin dan niet!”, waarop ik U op de onweerlegbare constatering wijs dat ie er nou eenmaal al staat. Kijk maar.
Sterker nog. Van het verhaal van Uw leven heeft U inmiddels óók de eerste zin geschreven, maar in feite, liefste lezer, in feite is er helemaal niets aan de hand.
Ach, zolang u maar niet te penibel wordt, is er hier inderdaad niets aan de hand (ooit de Duitse betekenis van dit woord onderzocht?).
De kans dat men verwoed aan het analyseren van mijn teksten slaat, nadat ik onder een tram of op anderszins ongelukkige manier plots aan mijn eind ben gekomen, is niet bijster groot, zo’n realist ben ik nou ook weer wel. Dat dat overigens geheel ten onrechte is hoef ik hier niet uit te leggen: enig realisme is ook U niet vreemd. Ik schrijf niets zonder betekenis (ofschoon, zo geef ik toe, de Duitse in bovenstaand stukje dan toch aan mijn aandacht is ontsnapt).
Het idee dat de initiële betekenis (ik zeg initieel, omdat U aan iedere tekst een eigen persoonlijke, secundaire betekenis kunt hangen) ooit met mijzelf verloren gaat is pijnlijk. Zeg dan meteen waar het op staat, lijk ik mijzelf te moeten voorhouden, maar dat is nu juist het probleem. Al enige tijd ben ik verwikkeld in en bent U getuige van een taalworsteling. Niet alles kan gezegd, en toch wil ik dat (dit heeft trouwens niets te maken met enige vorm van schaamte of piëteit, ik ben het met Michel de Montaigne eens dat je alles wat je durft te denken ook moet durven zeggen, maar: ik denk weleens iets onuitsprekelijks).
Bij schrijven van ‘Wolkeloos’ was ik door de ietwat kinderlijke gedachte bevangen dat ’taal de oorzaak van alle ellende’ is (‘in den beginne was het woord’, maar dan anders). Zonder taal zaten wij hier niet zoals we nu zitten, en was deze wereld de onze niet. Zonder taal zouden wij echter, zo lijkt me, dichter bij het simpele besef staan dat we bestaan, dat we zijn, iets wat heden ten dage nogal eens gebagatelliseerd zoniet vergeten wordt.
Eenieder zit dusdanig vastgeklonken in de ketens die door taal worden opgelegd dat het nauwelijks mogelijk is om in te zien dat we leven. En je kunt er niet aan ontsnappen: de eerste zin, hoe die ook moge luiden, wordt er bij ieder kind nolens volens ingeramd. En vanaf dat moment moet er een vervolg aan gegeven worden, zit je ‘in het systeem’.
De boodschap, zo je daar al van mag spreken, die ik aan het stukje mee wilde geven is in feite heel positief, en in zekere zin niet veel anders dan wat ik onlangs nog ergens las: “Truly, happiness is looking out across fresh fields, gazing at a distant tree, feeling the sun on your back and the wind brushing your skin.” Voor wie buiten de taal kan kijken is het leven een feestje.
Het paradoxale van dit al is natuurlijk dat ik de taal gebruik om dit uit te leggen.
Terwijl Heidegger juist van mening was dat alleen de mens, als redelijk en talig wezen, weet heeft dat het er is, zijn eigen zijn ervaart, en dus, zoals U doet, de Zijnsvraag stelt vanuit dit bewuste Dasein.
En bovendien:
‘ik denk weleens iets onuitsprekelijks’,
hoe denkt U dan in vredesnaam?
@Sas: Met Heidegger doet U fijntjes die Duitse betekenis uit de doeken :-)
Het is trouwens een boeiende vraag, of een mens slechts talig denkt of niet. Nog boeiender is de vraag die U stelt, namelijk hoe ik dan wel niet denk.
Ziet U, ‘het onuitsprekelijke’ kan ik U natuurlijk niet vertellen, maar misschien kan ik er wel naar hinten. Zo overkomt het mij weleens dat ik ‘abstraheer’. Ik weet even niet goed hoe ik dat beter kan uitdrukken, maar het komt er zo’n beetje op neer dat ik dan in de meest abstracte zin in vlakken en kleuren denk, en daarmee ook – en dat is belangrijk – constructies maak: ik ‘voel’ dat de overgang van de ene toestand naar de volgende de enige juiste is.
Wanneer ik op zo’n moment naar woorden zoek om uit te drukken wat ik denk, dan is het – poef – weg. Het is absoluut niet mijn bedoeling om hier een zweverig verhaal over op te hangen, maar het fenomeen waar ik naar verwijs is iets dat ik voorzeker zo nu en dan ervaar (waarbij tevens opgemerkt dat ik dan niet dronken ben).
Of er sprake is van de een of andere verhoogde bewustzijnstoestand of niet is natuurlijk de vraag, ik bedoel, gaat een dergelijk abstract denken altijd (onbewust) aan taal vooraf of zijn die beelden van mij op zichzelf staand? Ik ben daar nog niet helemaal uit, maar het is wel tekenend dat wij – U, ik en Hugo von Hofmannsthal – grenzen van de taal erkennen. Blijkbaar is er toch méér.
Overigens heb ik over deze materie eerder (en stelliger) geschreven, wellicht aardig om nog eens in te zien.
En nu ik er bij stil sta, het zijn niet de minsten geweest die de waarde van zoiets als intuïtie hebben ingezien. Is dat niet ook een vorm van woordloos denken?
Wat een verzameling pseudo-intellectueel geneuzel! “Kijk ons eens analytisch-linguistisch zijn, superieur aan het volk dat leeft en niet denkt”. Als ik u een advies mag geven; slijt de rest van uw dagen niet in deze zelfgemaakte illusie van ‘Oh jee, ik denk dat ik denk dat ik me bewust ben van mezelf’, staak het verheerlijken van uw archaïsch taalgebruik, probeer een paar weken hoe het bevalt om geen stukken te schrijven over hoe het zou zijn om te leven en wat de invloed van taal is, en LEEF! Ik spreek uit eigen ervaring als ik zeg dat het een verademing is om deze spiraal van denken over denken over denken te doorbreken, niet meer elke gedachte talig te maken, je bewust te zijn van je intelligentie maar niet te pochen met je intellectualiteit. Ik verzeker u, het gevoel dat je LEEFT is vele malen mooier dan de analyse van de gedachte dat je leeft! En het spijt me dat ik in dit stukje niet mee hebt gedaan aan de ‘bewieroking van archaïsch taalgebruik’, maar LIFE’S TOO SHORT!! Yvonne
@Yvonne: Dank voor de tip! Waar U de tijd vandaan haalt om in Uw drukke leven het soort onzin dat ik uitkraam überhaupt te lezen is mij een compleet raadsel, en het maakt Uw reactie des te bewonderenswaardiger. U bent werkelijk te goed.
Dat U zich en passant schuldig maakt aan datgeen waarvan U mij beschuldigt – het tentoonspreiden van een onbeschofte arrogantie – beseft u hopelijk wel, evenals het feit dat U werkelijk niets weet van hoe ik leef en óf ik leef.
Ik ben zéér gelukkig, dankuwel.
@Yvonne: Touche!