Misschien moest ik eens schaven. Het hout zo glad als huid. Tot al het noeste vragen voor strelen is verruild. Fijngevoel en knippertranen ben ik meer dan hoofd, dat verdoofd gelooft in winterwanen en de zomerzin niet uit.
Immer tere woorden vlieden uit een fluistermond, wijl mijn lippen zelf niet spreken, op de Uwe of errond. Ons loomlijvig doch krampachtig samenspel – in strijd met goede zeden maar meer nog met de rede – snákt naar roes en beven opdat alles eens verstomt.
En dan komt het.
Het verliezen van mijn hoofd gaat met een klap gepaard, bonkend rolt ie weg. Het is nooit of nu, eronder of erop: ’n lijf-aan-lijfgevecht. Maar zonder ogen, want die zitten in mijn kop, zoals bij iedereen. En woordloos verdrinkt mijn lichaam in Uw schoot, allener dan alleen.
Hmmm hier denk ik nog eens over na… Ik dacht dat ík cryptisch kon zijn.
Glashelder.
(Henk, onder ons: dat mag je me dan nog eens bij de Concertzender uitleggen ;o)
toeval bestaat niet?
Mooi, zeg. Ik blijf het maar lezen.
Is en blijft mooi.
Smok!
Op Uw wegrollend hoofd (ik val niet over dat soort kleine details).
Mooi, heel en zeer.
Het lichaam duikt onder en het bewustzijn spartelt naar boven. Niet alle lucht is zuurstof. En het water is niet zonder. Alener dan alleen, gescheiden van wie, van wat? Zonder woorden, zonder ogen, samen in de diepte, even.
Te teer voor zeer, te fijn voor heel.
Een zonnestraal door blauw doemend water.
Het leest als een dansend gedichtje. Vooral alinea 1.
Dit zou ik willen horen voorlezen door Paul van Vliet – na enkele keren lezen hoor ik hem al een beetje…
@AnamCara: Dat had u nou wellicht beter niet kunnen zeggen: nu zal ik dit postje nooit meer kunnen lezen zonder me schuldig te voelen over het feit dat ik nog steeds geen lid ben van Unicef…
ik word er bijna geil van