Geen groter genot dan het genot van verlangen naar genot, de zoete kwelling van het smachten, die doet grommen, die doet klauwen, die het denken stopt en het hart laat donderslaan. Da’s pas leven! Maar wee wie toegeeft aan zijn lusten. Hij verliest meer dan alleen zichzelf. Wie zijn verliefdheid consummeert is haar kwijt. Hem rest gestild, gestold verlangen, een herinnering aan passie, maar niet de passie zelf.
Als jongeling wist ik het zeker: het ware verleiden is een eindeloze lijdensweg, en ik was vast van zins om die op blote knietjes af te kruipen. Ik zocht een hemels meisje, maar wilde nog niet dood. Aanbidden en aanbeden worden, en dat tot in de eeuwigheid. Ik zou haar voetjes kussen, teen voor teen, opdat haar de tintel naar de koontjes steeg. En als zij daarvan nog niet blozen zou, dan zou ik haar zeggen wat ik dacht. In woord, in de allermooiste woorden, zou ik haar beminnen. Ik zou haar vangen, in een levenslang gedicht.
Maar alles liep volkomen anders. Beter nog.
Mijn vrouw wilde wel graag mijn koontjes bij U terugclaimen, alsof ze een alleenrecht heeft. Vrouwen…