In een bescheiden kamertje op de dertiende verdieping van een gebouw dat tot in de hemel reikt slaakt Marinus Lichtval vanachter zijn bureau een diepe zucht. En, hoewel hij het ook zelf wat pathetisch vindt, nóg een. Even houdt hij zijn adem in. Dan staat hij resoluut op, en beent driftig naar de printer op de gang. Op een drafje, bijna. Voordat hij ter plekke is ziet hij het resultaat van zijn printopdracht al uit het apparaat gespuugd worden. Marinus Lichtval kijkt schielijk om zich heen, maar ziet niemand die hem ziet. Hij grist het blaadje van de machine, en verdwijnt zo snel als hij gekomen was. Eenmaal terug in zijn kamertje, de deur gesloten, kost het hem enige tijd voordat zijn hart weer is bedaard.
Dit akkefietje heeft niets met zijn werk van doen, en daar voelt hij zich een beetje schuldig om. Bovendien is het een kleurenprint die hij juist maakte, en daarmee wel acht keer zo duur als een gewone. Zou er iemand zijn die alle printopdrachten controleert? Snel drukt hij de gedachte weg. Dan kijkt hij naar het plaatje, en een zekere opwinding maakt zich van hem meester. Wat is dit toch prachtig!
De 850 meter lange dam die op deze luchtfoto te zien is werd door enkele generaties bevers aangelegd, en ze zijn nog steeds niet klaar. Marinus Lichtval kan het nauwelijks bevatten. Wie is de opzichter van dit gigantische project? Welke visionaire geest is hier ooit, midden jaren zeventig, aan begonnen? Het is niet alleen verwondering wat hem treft, maar ook ontroering. Hier, op dit plaatje, ziet hij iets wat hij zich eigenlijk niet kan heugen ooit gezien te hebben. Noch in dit bedrijf, noch in dit land. Vanaf de dertiende verdieping heeft Marinus Lichtval dan wel een fantastisch uitzicht, maar aan visie ontbreekt het, in alle opzichten.